Poelen zijn voor amfibieën, libellen en (water)planten van levensbelang. Poelen brengen variatie in een terrein. Meer variatie betekent altijd meer planten- en diersoorten. Poelen kunnen dienen als groeiplaats voor water-, moeras- en oeverplanten, als leefgebied voor amfibieen, insecten en andere ongewervelden, maar ook als drinkplaats voor vogels en zoogdieren. Niet alleen de poel zelf maar ook de oever kan bij uitstek geschikt zijn voor bepaalde organismen. Denk aan warmteminnende insecten die hun nesten kunnen maken in de zonnige noordoever. Ook voor bijzondere pionierplanten als koprus en kruipend moerasscherm, die afhankelijk van het steeds weer ontstaan van open plekken op de oever, kan een poel waardevol zijn. Naast poelen zijn er tal van andere watertypen die dezelfde ecologische functie vervullen, zoals vijvers, kleiputten, vennen, duinmeertjes, wielen en ijsbanen.
Op een groot aantal plaatsen in Nederland is voldoende geschikt landhabitat voor soorten aanwezig. Geschikte voortplantingswateren ontbreken vaak. Door het aanleggen van poelen kan een gebied voor amfibieën en libellen geschikt worden. In oppervlakte maken poelen maar een klein deel uit van een gebied. In de toename van het aantal soorten kan de invloed van deze kleine elementen opvallend groot zijn.
Sinds de mens zich op vaste woonplaatsen vestigde en landbouw ging bedrijven, is er behoefte aan drinkwaterplaatsen voor het vee. Kleine wateren zijn ook ontstaan voor andere doeleinden, zoals wasplaatsen, brandblusvijvers, afgravingen voor zand-, grind- of kleiwinning, en siervijvers. Omdat deze wateren een praktisch nut dienden, werden ze regelmatig onderhouden, om dichtgroeien te voorkomen. Dit gebeurde vroeger handmatig, daardoor kleinschalig en met positieve gevolgen voor flora- en fauna. Door schaalvergroting in de landbouw, daling van het grondwaterpeil en de vervanging van poelen door automatische zelfdrinkinstallaties, zijn veel poelen verdwenen.